Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9620

Datum uitspraak2009-03-10
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK08/0386
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 12 Sv. Naar oordeel van het hof staat de procedure van artikel 12 e.v. van het Wetboek van Strafvordering slechts in een aantal uitzonderingsgevallen open voor een verdachte die vervolging van een strafbaar feit van zichzelf wenst, omdat slechts in beperkte mate een verdachte zelf als direct belanghebbende in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan worden beschouwd. Die mogelijkheid doet zich ten aanzien van klager niet voor, aangezien het klager te doen is om vervolging van deze feiten voor de Nederlandse strafrechter te bewerkstelligen met als kennelijk oogmerk vervolging voor de Belgische strafrechter te voorkomen. Dit vat het hof niet op als een belang in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager zal derhalve kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.


Uitspraak

K08/0386 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 maart 2009 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: [klager], wonende te Valkenswaard, hierna te noemen: klager, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. J. van Wijk, advocaat te Eindhoven, over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van: klager zelf, wegens gekwalificeerde diefstal. De feitelijke gang van zaken. Op 14 juli 2008 is een in België gestolen vrachtauto te Eindhoven aangetroffen, bij welke gelegenheid klager op heterdaad is aangehouden. Op 22 september 2008 is door de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat de strafzaak voorwaardelijk is geseponeerd. Hierop is namens klager bij schrijven van 30 september 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 1 oktober 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 17 november 2008 het hof geraden klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. De beoordeling. Op 14 juli 2008 is een in België gestolen vrachtauto te Eindhoven aangetroffen, bij welke gelegenheid klager op heterdaad is aangehouden. De Belgische autoriteiten hebben om uitlevering van klager naar België verzocht teneinde hem in België te kunnen vervolgen en daartoe een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd. De Nederlandse strafzaak tegen klager is vervolgens geseponeerd met als bijzondere voorwaarden dat: 1. klager zich gedurende een jaar niet aan strafbare feiten schuldig mag maken of zich niet op andere wijze mag misdragen; 2. overlevering aan België zal worden toegestaan en dat de Belgische autoriteiten de strafvervolging zullen overnemen. Klager wenst vervolging van zichzelf in Nederland, naar het hof begrijpt om uitlevering naar België te voorkomen. Namens klager is in het klaagschrift voorts aangevoerd dat de tweede voorwaarde van het voorwaardelijk sepot wettelijke basis ontbeert. Naar oordeel van het hof staat de procedure van artikel 12 e.v. van het Wetboek van Strafvordering slechts in een aantal uitzonderingsgevallen open voor een verdachte die vervolging van een strafbaar feit van zichzelf wenst, omdat slechts in beperkte mate een verdachte zelf als direct belanghebbende in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan worden beschouwd. Die mogelijkheid doet zich ten aanzien van klager niet voor, aangezien het klager te doen is om vervolging van deze feiten voor de Nederlandse strafrechter te bewerkstelligen met als kennelijk oogmerk vervolging voor de Belgische strafrechter te voorkomen. Dit vat het hof niet op als een belang in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager zal derhalve kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag. Het beklag zal op die grond worden afgewezen. Gelet op het vorenstaande kan worden afgezien van het horen van klager in raadkamer. Ten overvloede merkt het hof op dat, nu het beklag reeds als kennelijk niet-ontvankelijk wordt afgewezen, het hof niet zal toekomen aan beantwoording van de uit het klaagschrift voortvloeiende vraag of de tweede voorwaarde van het voorwaardelijk sepot wettelijke basis ontbeert. De beslissing. Het hof verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn beklag en wijst op die grond het beklag af. Aldus gegeven door mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter, mr. G.D. Noordijk en mr. M. Malsch, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier. op 10 maart 2009. Mrs. Noordijk en Malsch zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.